po/vo/mboverdieping

‘Homo’ en ‘gay’ zijn twee van de meest gebruikte roepwoorden op school. Het wordt de ene keer neutraal bedoeld, de andere keer als scheldwoord, maar de impact ervan kan enorm verschillen. Waar de een het als zelfstandig naamwoord of als grapje ervaart, is de ander diep gekwetst.

Auteur: Marinus Schouten, voormalig beleidsadviseur seksuele integriteit bij Stichting School & Veiligheid.

 

Binnen de samenleving en dus ook binnen scholen, lopen de meningen over het gebruik van deze woorden, sterk uiteen. Ondanks die verschillen, hebben scholen de pedagogisch-didactische opdracht een veilig leerklimaat te bieden, waarbinnen elke leerling zich veilig voelt. Een positieve cultuur voor gender- en seksuele diversiteit vraagt om een doordachte houding ten aanzien van het woord ‘homo’.

Dit artikel geeft onderwijsprofessionals achtergrondinformatie, tips over hoe je als leerkracht kunt omgaan met het woord ‘homo’ en lessuggesties voor een gesprek hierover met de klas. 

Jongeren die ‘homo’ roepen, hebben vaak een excuus voor het gebruik.

“Het is niet negatief bedoeld hoor” en “Mijn vriend, die gay is, vindt het ook niet erg”.

Maar veiligheid begint bij hoe die wordt ervaren door de individuen die het betreft. Daarom is het vooral belangrijk te zien wat lhbti+-leerlingen vinden en hoe leraren zich ertoe verhouden.

Wat vinden lhbti+-jongeren van ‘homo’ roepen?

Onder zowel lhbti+-jongeren als onder leraren lopen de gevoelens over het roepen met ‘homo’ sterk uiteen. Lhbti+-leerlingen zeggen bijvoorbeeld:

  • ‘Doordat het steeds als scheldwoord wordt gebruikt, voelt het als iets negatiefs om homo te zijn.’
  • ‘Het woord is niet altijd negatief bedoeld, en wij voelen het verschil in betekenis beter aan dan docenten.’
  • ‘Andere leerlingen willen er soms oprecht grappig mee zijn, omdat ze niet goed weten hoe ze er vragen over moeten stellen.’ (bron: Niet langer een keuze, p. 23)
  • ‘Het is niet oké wanneer het woord tegen iemand wordt gebruikt, maar binnen een vriendengroep kan het ook grappig zijn bedoeld.’
  • ‘Het hoort erbij.’
  • ‘We zijn eraan gewend geraakt.’
  • ‘Het wordt in onze groep steeds geroepen en één van ons is gewoon gay.’
  • ‘Je doet het soms omdat anderen het ook doen.’ Dit wordt vooral óók door andere jongeren gezegd.

Wat vinden leerkrachten ervan?

  • ‘Het is vaak ook een ‘koosnaam’ onder vrienden. Zoals: sukkel, slet, bitch, downie of afgelikte boterham.’
  • ‘Het woord heeft hoe dan ook een negatieve impact op lhbti+-kinderen en -jongeren.’

‘Het woord wordt zo vaak, terloops en snel, gebruikt dat ik niet weet wanneer ik er iets van moet zeggen. Als ik er iets van zeg, krijg ik van mij leerlingen terug dat het niet zo is bedoeld.’ (Leerkracht)

Het gebruik van het woord ‘homo’ is kortom gelaagd. Er is een zender en een ontvanger en het woord kan voor beiden iets anders betekenen. Daarbij kunnen jongeren ‘switchen’ van de ene betekenis naar de andere, wanneer ze er bijvoorbeeld op worden aangesproken.

Motieven voor het roepen van homo

Ook in de wereld buiten school verschillen de opvattingen. Zowel over het gebruik als in de ideeën over wat dit woordgebruik met kinderen en jongeren doet. Er zijn drie verschillende motieven te gebruiken in het gebruik van het woord homo of gay.

  1. Als ‘neutraal’ woord voor iets doms of stoms, zonder dat daar een connotatie van seksualiteit of gender aan zit. “Dat is zo gay” als iets saai of suf wordt gevonden. Of “Wat ben je ook een homo”, als iemand iets onhandigs doet.
  2. Om een jongen of man er (impliciet) op te wijzen dat hij niet voldoet aan heteronormatieve verwachtingen van een man. Hij is niet stoer of krachtig en wordt op zijn plek gezet. Denk bijvoorbeeld aan de jongen die niet scoort, terwijl hij wel een kans had.
  3. Het derde motief is openlijke homofobie.

Problematisch is dat het gebruik als zogenaamd neutraal woord kan worden ingezet als ‘dekmantel’ voor het tweede. Een eerste reactie is dan dat er niets negatiefs mee bedoeld wordt (en zeker niet dat je geen homo zou mogen zijn). Maar bij doorvragen blijkt soms dat men niet heel lhbti+-vriendelijk is. Neem bijvoorbeeld jongens die zeggen: “We willen na het sporten liever niet samen douchen” of “Homo zijn is oké, maar we willen liever geen homo als vriend.” Zij leggen daarbij zelf niet altijd het verband tussen deze negatieve houding en het gebruik van het woord. In straatculturen wordt het woord vaak vanuit de laatste twee motieven gebruikt. Soms gaat dat gepaard met agressie en geweld.

Wat zegt de wet?

Ook juridisch ligt het woord ingewikkeld. De rechter heeft een aantal keer geoordeeld dat daders die slachtoffers uitscholden voor ‘flikker’ of ‘kankerhomo’, dit niet perse deden vanuit homohaat. Deskundigen en belangenbehartigers reageerden daar op hun beurt ook weer verdeeld op. Sommigen zien een generatiekloof. Ouderen zouden dit als erg ervaren (zoals het roepen met ‘kanker’), maar jongeren niet. Zo hadden de woorden ‘kolere’ of ‘tering’ vroeger ook een veel negatievere connotatie dan nu. Anderen veroordeelden schelden in het algemeen, maar stelden wel dat ‘homo’ niet per definitie naar seksuele oriëntatie verwijst. Je doet dus geen recht aan de intentie van de dader als je oordeelt dat het altijd homohaat is.

Maatschappelijke (hetero)normativiteit

Ondertussen wordt er door anderen aandacht gevraagd voor het feit dat het gebruik van dit woord gezien moet worden in de context van de maatschappelijke (hetero)normativiteit. Door het op zichzelf te veroordelen, stel je de norm dat we deze taal niet langer als vehikel van kwetsing en uitsluiting willen gebruiken. Een recente discussie tussen cabaretier Youp van ’t Hek en filmmaker Nicolaas Veul illustreert de laatste opvatting. Van ’t Hek zei: “Ik maak harde grappen over iedereen en mijn homovrienden vinden het oké dat ik die grappen ook over hen maak.” Veul antwoordde daarop: “Humor en ook harde grappen zijn oké, maar herhaalde (platte) grappen zijn eigenlijk geen grappen meer en bevestigen negativiteit. Ze zijn stereotyperend en bevestigen een cultuur.”

Pedagogische opvattingen

De school is onderdeel van de samenleving. Kinderen en jongeren dragen vraagstukken als deze vanuit de samenleving de school binnen. Bovendien spiegelen zij zich, juist in deze fase van hun leven, aan de maatschappelijke normen. Andersom heeft de school als taak een veilige cultuur te bieden en jongeren op te leiden tot onderling respectvolle burgers.

Of jongeren hun seksuele identiteit vrij kunnen ontwikkelen en omarmen, is onder meer afhankelijk van de openheid in hun omgeving.

Niet alleen de school speelt daarbij een rol, maar ook het gezin, de kerk, moskee, wijk en peergroup. Met name als deze identiteit niet stroomlijnt met de heteronormatieve verwachtingen in de samenleving, kan dat ingewikkeld zijn. Vanwege de ambivalentie van het woordgebruik en de gelaagdheid van de context, is het niet vreemd dat er ook verschillende pedagogische opvattingen zijn over hoe je hier binnen de school mee om moet gaan. In de praktijk wordt vaak geput uit een combinatie van de onderstaande zienswijzen.

  • Door het woord als scheldwoord toe te staan, gaan kinderen negatiever denken over homo’s en lesbiennes. Ook kan het schelden samenhangen met uitsluiting, discriminatie en agressie of geweld. Je moet als docent het woordgebruik daarom niet toestaan.

40% van de jongens (en 18% van de meisjes) wordt uitgescholden vanwege seksuele voorkeur en 17% wordt geschopt of geslagen (tegen 2% van de meisjes) vanwege seksuele voorkeur (bron: Seks onder je 25e).

  • Seksuele oriëntatie is niet de kern van wie je bent. Roepen met ‘homo’ reduceert mensen tot dat kleine deel van hun identiteit. Als je als jongere wordt teruggebracht tot niets meer dan je seksuele oriëntatie, dan voelt het onveilig om echt alles van jezelf in te zetten om een zelfstandig en volwassen persoon te worden. Als je ook nog eens voelt dat je dat deel van je identiteit beter kunt verhullen, dan zorgt dat voor extra druk.
  • Er is niet altijd een verband tussen het gebruik van het woord homo en een negatieve grondhouding naar lhbti+-mensen. Daarom kun je het best met leerlingen of studenten in gesprek gaan. Zo zorg je dat zij elkaars emoties en motieven leren kennen. Kap het woordgebruik niet af, zeggen ook lhbti+-leerlingen. Dat draagt niet bij aan het genderbewustzijn waarmee leerlingen op de langere termijn hun normen en waarden ontwikkelen ten aanzien van seksuele diversiteit.
  • Laat kinderen groeien in veerkracht of weerbaarheid. Pijn ervaren in de sociale interactie hoort erbij om sterker te kunnen worden in je identiteit. Uitsluiten of uitgescholden worden dragen daar niet aan bij, integendeel. Alleen wanneer de docent de leerling in die situaties helpt er goed mee om om te gaan, kan het de weerbaarheid vergroten.
  • Het is per definitie onacceptabel. Het woordgebruik heeft een negatieve associatie, wanneer het gerelateerd wordt aan bepaald gedrag. Aangeven iets niet te durven bijvoorbeeld, zachtaardigheid of een eigen kledingstijl, terwijl dat eigenlijk geen negatieve eigenschappen zijn. In een positief pedagogisch klimaat zouden eigenschappen die afwijken van de norm juist de ruimte moeten krijgen. Daarnaast is het niet wenselijk dat ‘homo’ als scheldwoord gebruikt wordt in een fase waarin de seksuele ontwikkeling zich uitkristalliseert. Aan het begin van de adolescentie heeft 40% van de jongeren bijvoorbeeld nog biseksuele gevoelens. Het geeft jongeren een negatief beeld over een essentieel onderdeel van hun persoonlijke identiteitsontwikkeling als ze juist in die periode leren dat deze gevoelens minderwaardig zijn.
  • Het woord kan alleen gebruikt worden in een volledig sociaal veilige omgeving waarbinnen iedereen open is over haar/zijn seksuele identiteit en dat geaccepteerd is, kan dit woord worden gebruikt. Zo niet, dan heb je als docent een publieke rol om datgene te begrenzen dat ingaat tegen de basiswaarden van onze democratische rechtstaat. Dat wil zeggen: wat kwetst, haatdragend is, uitsluit en discrimineert. Lhbti+-jongeren zijn geneigd het (op een gegeven moment) te accepteren, omdat zij net als alle andere jongen de behoefte hebben ergen bij te horen. Als docent kun je interventies plegen om dat te bevorderen, zonder dat ze daarvoor aan zichzelf voorbij hoeven te gaan.

Hoe ga je als docent om met het woord ‘homo’

Bovenstaande schets hoe complex het is. De meningen, de gevoelens en de pedagogische opvattingen lopen sterk uiteen. Er is dan ook geen eenduidige methode om ermee om te gaan. Inperken is wat ons betreft een goed begin, maar dan wel door tegelijkertijd de dialoog aan te gaan met de leerlingen over de achtergrond en impact van het woord.

Omdat ‘homo’ één van de meest gebruikte roep- en scheldwoorden is, is inperken – iedere keer dat het wordt gebruikt – niet mogelijk. Daarom is het belangrijk breder te werken aan een positieve cultuur. (Marinus Schouten, School & Veiligheid)

7 tips om toe te passen in jouw klas/op school

  1. Bespreek het met je collega’s. Hoe kun je gezamenlijk één lijn vinden, hoe gaan we om met situaties waarin er met ‘homo’ wordt geroepen of gescholden?
  2. Bespreek met je mentorklassen een casus over roepen/schelden met ‘homo’. Dit werkt het best als onderdeel van de gedragsafspraken in de zogenaamde Gouden Weken.
  3. Maak, samen met je leerlingen, een lijst van verschillende situaties van roepen/schelden met homo op school. Analyseer die samen met hen en bespreek hoe je er samen mee wilt omgaan (dit is ook een tip van lhbti+-leerlingen).
  4. Lach als docent nooit mee wanneer het woord gebruikt wordt als onderdeel van een humoristisch bedoelde uitspraak.
  5. Gebruik zelf nooit het woord ‘homo’ of ‘mietje’ als roepwoord, ook niet de zin ‘dat is gay’.
  6. Bespreek bij het vak Nederlands de herkomst en impact van roep- en scheldwoorden en bespreek daarbij ook ‘homo’ of andere woorden die de leerlingen kennen als scheldwoord voor lhbti+-mensen.
  7. Lees verder op de Gendi website over hoe je omtrent gender- en seksuele diversiteit een veilig klassengesprek voert en werkt aan een positieve schoolcultuur.

Materiaal voor een klassengesprek

Voor een gesprek in de klas, kun je onder meer gebruik maken van:


po/vo/mbofotostrip

Een grapje moet kunnen

blog

Door de ogen van…

“Er ging een klein briefje van jongen naar jongen. Tot het in mijn handen werd gedrukt.”

Een veilige school, ook voor lhbti+ leerlingen.